Irregular verbs

Irregular verbs

The sad thing for languages like Dutch and English is that most of the frequently used verbs are irregular. I’ll list the most important ones, but before I do that I have a few remarks.

  • Note that most of them have vowel changes, both in past tense and past participle. In that case:
    • there is practically never -t(e)(n) or-d(e)(n) at the end,
    • the past participle practically always ends on-en.
  • The list is far from complete. I listed the most current ones and I skipped derived forms that go the same way. I listed, for exemplekopen, trekken andstaan, but I skipped verkopen (sell),vertrekken(leave), bestaan(exist) and verstaan (understand).
  • The translation is quite incomplete. Many words just can’t be translated properly without a few lines of explanation. So take your dictionary for details.
  • With the past participles marked with * you use zijn, when they’re marked with (*) you should use zijn when a direction is indicated and for the ones marked(**) you can use zijn as well as hebben. For the other ones you use hebben, unless they are used in a passive mode.
Infinitive (translation) Past Pastparticiple
bakken (bake) bakte gebakken
beginnen (begin) begon begonnen
*bewegen (move) bewoog bewogen
bieden (offer) bood geboden
binden (bind) bond gebonden
blijken (appear) bleek gebleken
breken (break) brak gebroken
brengen (bring) bracht gebracht
buigen (bend, bow) boog gebogen
denken (think) dacht gedacht
doen (do) deed gedaan
dragen (carry, wear) droeg gedragen
drinken (drink) dronk gedronken
dwingen (force) dwong gedwongen
eten (eat) at gegeten
gaan (go) ging gegaan
gelden (be valid) gold gegolden
genieten (enjoy) genoot genoten
geven (give) gaf gegeven
hangen (hang) hing gehangen
hebben (have) had gehad
helpen (help) hielp geholpen
heten (be called) heette geheten
hoeven (need (denying)) hoefde gehoeven
houden (hold) hield gehouden
kiezen (choose) koos gekozen
kijken (look, watch) keek gekeken
klinken (sound) klonk geklonken
komen (come) kwam gekomen
kopen (buy) kocht gekocht
kunnen (can, be able to) kon gekund
lachen (laugh) lachte gelachen
laten (let) liet gelaten
lezen (read) las gelezen
liggen (lay) lag gelegen
lijken (look like) leek geleken
lopen (walk) liep gelopen
moeten (have to, must) moest gemoeten
mogen (be allowed, may) mocht gemogen
nemen (take) nam genomen
roepen (call) riep geroepen
schenken (give, (poetic)) schonk geschonken
scheppen (create) schiep geschapen
schieten (shoot) schoot geschoten
schuiven (shift, push) schoof geschoven
slaan (beat) sloeg geslagen
slapen (sleep) sliep geslapen
sluiten (close, shut) sloot gesloten
spreken (speak) sprak gesproken
springen (jump) sprong gesprongen
staan (stand) stond gestaan
steken (sting, stab) stak gestoken
sterven (die) stierf gestorven
treffen (hit) trof getroffen
trekken (pull) trok getrokken
vallen (fall) viel gevallen
vangen (catch) ving gevangen
vergeten (forget) vergat vergeten
verliezen (loose) verloor verloren
vinden (find) vond gevonden
vliegen (fly) vloog gevlogen
voorkómen (prevent) voorkwam voorkomen
vóórkomen (happen) kwam voor voorgekomen
vragen (ask) vroeg gevraagd
weten (know (something)) wist geweten
wijzen (point) wees gewezen
winnen (win) won gewonnen
worden (become) werd geworden
zeggen (say) zei gezegd
zien (see) zag gezien
zijn (be) was geweest
zingen (sing) zong gezongen
zinken (sink) zonk gezonken
zitten (sit) zat gezeten
zoeken (look for) zocht gezocht
zullen (will, shall) zou

 

Learning dutch for free Introduction to dutch