Exercise verb couples

Verb couples – Exercises

I – Choose the right sentence

  1. I’m going to eat chinese:
      a – Ik ga eten chinees
      b – Ik ben gaan eten chinees
      c – Ik ga chinees eten
      d – Ik ga chinees gegeten
  2. The man has beaten the dog:
      a – De man heeft slaan de hond
      b – De man heeft de hond geslagen
      c – De man is geslagen de hond
  3. The man is being bitten:
      a – De man is zijn bijten
      b – De man is worden gebeten
      c – De man is gebeten worden
      d – De man wordt gebeten
  4. I want to ride my bicycle:
      a – Ik wil fietsen
      b – Ik wil te rijden mijn fiets
      c – Ik wil mijn fiets gereden
      d – Ik wil op mijn fiets fietsen
  5. He promised to help me:
      a – Hij beloofde te helpen mij
      b – Hij beloofde mij te helpen
      c – Hij beloofde mij geholpen
      d – Hij beloofde helpen mij

II – Choose the right form:

  1. Ik wil Nederlands …
    (I want to learn Dutch)
    a – te leren
    b – leren
    c – geleerd
  2. Ik heb een stukje …
    (I have cycled a bit/a small track)
    a – te fietsen
    b – fietsen
    c – gefietst
  3. Ik mag niet in het park …
    (I’m not allowed to come in the park)
    a – te komen
    b – komen
    c – gekomen

III – Make sentences with these words:

  1. Ik, gaan, bier, drinken
    (I, to go, beer, to drink)
  2. Hij, hebben, het boek, lezen
    (He, to have, the book, to read)
  3. Wij, proberen, een huis, bouwen
    (We, to try, a house, to build)

Learning dutch for free Introduction to dutch